Geschiedenis
Al in 2006 kwam er aandacht voor de juridische positie van patiënten en mantelzorgers die actief deelnemen aan de zorgverlening. Naar aanleiding van een brief van minister Hoogervorst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), inzake taakherschikking en taakherziening en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), volgden vragen van toenmalig Kamerlid Schippers.[1] Zij was bezorgd over het feit dat mantelzorgers noodgedwongen voorbehouden en risicovolle handelingen uitvoerden en stelde daarbij, verwijzend naar een advies van de Gezondheidsraad,[2] dat er sprake was van een juridisch niemandsland.[3] De minister toonde zich bereid na te gaan of informele zorgverleners vanwege het verrichten van bepaalde handelingen in de problemen zouden kunnen komen, waarbij hij ook meteen aandacht vestigde op het feit dat mantelzorgers ‘zich niet onder druk gezet mogen voelen’. In zijn latere antwoord gaf hij aan de mening dat er een juridisch niemandsland zou bestaan, niet te delen. Immers, de Wet BIG werpt in principe geen beletsel op voor mantelzorgers om risicovolle handelingen te verrichten. Wel bracht hij naar voren dat risicovolle handelingen zijns inziens ‘zo veel mogelijk overgelaten moeten worden aan professionele zorgverleners’.[4] In het geval dat mantelzorgers toch zelf risicovolle handelingen verrichten, achtte hij het van belang dat de behandelend arts en de mantelzorger zelf nagaan of hij of zij in staat is om dit goed te doen.
Behalve over de juridische grondslag voor het handelen door mantelzorgers leefden ook vragen over de juridische positie van vrijwilligers. In de beantwoording van Kamervragen over de positie van vrijwilligers in relatie tot het uitvoeren van onder andere medische handelingen nam de toenmalige staatssecretaris van VWS, Bussemaker, een duidelijk standpunt in. Ze stelde dat ‘activiteiten die expliciet tot het domein van de professional behoren niet door vrijwilligers verricht moeten worden’.[5] Evenzo stelde zij dat het van belang is dat vrijwilligers geen taken overnemen die deel uit maken van de (door de beroepsgroep en de opleidingen opgestelde) competentieprofielen,[6] ‘laat staan dat dit gebeurt door mantelzorgers’. Later toonde zij zich bereid een handreiking te doen en richtsnoeren op te stellen, in samenwerking met veldpartners, waarin duidelijk wordt in welke situaties vrijwilligers kunnen bijspringen, zowel in instellingen als in de thuissituatie.[7] Deze richtsnoeren hadden echter niet het doel om als juridisch instrument te fungeren.[8] In hetzelfde jaar (2009) volgden de beloofde documenten, uitgebracht door Vilans[9] (kennisorganisatie voor zorg en ondersteuning) en Actiz[10] (branchevereniging van ca. 400 zorgorganisaties), gewijd aan de juridische positie van zowel vrijwilligers als mantelzorgers in het kader van hun actieve betrokkenheid bij de zorgverlening. Daarin staat bijvoorbeeld vermeld dat vrijwilligers voorbehouden handelingen mogen uitvoeren, omdat zij deze handeling in wezen niet beroepsmatig verrichten, wat in lijn is met de eerder aangehaalde zienswijze inzake mantelzorgers van minister Hoogervorst.[11]
Daarnaast zagen verschillende Kamerleden in 2010 de noodzaak een motie in te dienen waarin zij de wens uitten om mogelijk belemmerende regelgeving voor informele zorgverleners weg te nemen.[12] Aanleiding hiervoor was het feit dat het voor vrijwilligers en mantelzorgers niet toegestaan was de handelingen die zij thuis uitvoerden ook te verrichten in een instelling.[13] Deze motie leidde tot een rapport van Vilans, ‘Grenzen verleggen’ (2012), waarin belemmeringen en mogelijkheden met betrekking tot de actieve betrokkenheid van informele zorgverleners vanuit juridisch perspectief verkend werden.[14] Van Rijn, in zijn rol van staatssecretaris van VWS, gaf naar aanleiding van dezelfde motie opdracht tot het programma ‘In voor Mantelzorg’ om de samenwerking tussen mantelzorgers en de formele zorg te verbeteren.[15] Dit programma werd uitgevoerd door Vilans en Movisie (kennisinstituut sociale vraagstukken) en leidde in 2016 tot een herziening van het laatstgenoemde rapport ‘Grenzen verleggen’. In deze herziene uitgave, getiteld ‘Grenzen verkennen’, zijn aanvullingen opgenomen op het gebied van kwaliteits- en veiligheidsaspecten van mantelzorg.[16]
In 2022 heeft de staatsecretaris van VWS, Van Ooijen, Kamervragen beantwoord naar aanleiding van nieuws over de totstandkoming van de Academie voor Patiënt en Mantelzorger in het Maastricht Universitair Medisch Centrum+.[17] Hij gaf hierbij aan dat een dergelijke ontwikkeling, waarbij (voorbehouden) zorghandelingen op vrijwillige basis aangeleerd worden aan patiënten en mantelzorgers, ‘past bij het beleidsdoel om mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te laten wonen en vooral de eigen regie te laten behouden’. Hij benadrukte de zijns inziens belangrijke aspecten, zoals het feit dat deelname vrijwillig gebeurt en dat het om ‘eenvoudige zorghandelingen’ gaat.[18] Hiermee lijkt de politieke teneur van ‘uitsluitend beroepsmatig’ door de jaren geëvolueerd te zijn naar ‘zelfstandig door patiënten en mantelzorgers waar passend en gewenst’. De staatssecretaris weet zich hierbij gesterkt door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (hierna: de RVS). Deze bracht in 2022 het rapport ‘Anders leven en zorgen’ uit, waarin de RVS opmerkt dat zou moeten worden gestreefd naar een ‘gelijkwaardig samenspel tussen naasten, vrijwilligers en beroepskrachten’.[19] De RVS doet hierin een aantal aanbevelingen. Allereerst pleit hij voor het opstellen van normen, standaarden, protocollen en richtlijnen die stimuleren dat bepaalde handelingen door vrijwilligers en mantelzorgers uitgevoerd worden, in plaats van exclusief door zorgverleners. Hierbij stelt de RVS voor dat er meer gestuurd wordt op basis van bekwaamheden, en niet langer uitgegaan moet worden van (wettelijke) bevoegdheden. Verder roept hij op tot verheldering van wet- en regelgeving, en de toepassing daarvan, voor de samenwerking tussen zorgaanbieders, zorg- en hulpverleners (formele zorgverleners), vrijwilligers, mantelzorgers, patiënten en cliënten of hun vertegenwoordigers (informele zorgverleners).
[1] Kamerstukken II, 2005/06, 29282, nr. 26.
[2] Gezondheidsraad, Vergrijzen met ambitie (advies), 28 februari 2005.
[3] Kamerstukken II, 2005/06, 30300-XVI, nr. 128, p. 2.
[4] Kamerstukken II, 2005/06, 30300-XVI, nr. 155, p. 6-7.
[5] Kamerstukken II, 2008/09, nr. 1985, p. 4175.
[6] Kamerstukken II, 2008/09, nr. 2082, p. 4375.
[7] Kamerstukken II, 2009/10, 30169, nr. 20, p. 12.
[8] Kamerstukken II, 2009/10, 30169, nr. 22, p. 12.
[9] C. Scholten & R. van Overbeek, Een solide basis, Vilans, januari 2009.
[10] K.R. van Dijk, Juridische aspecten van de inzet van vrijwilligers en de samenwerking met mantelzorgers, ActiZ, maart 2009.
[11]K.R. van Dijk, Juridische aspecten van de inzet van vrijwilligers en de samenwerking met mantelzorgers, ActiZ, maart 2009, p. 10.
[12] Kamerstukken II, 2010/11, 32500-XVI, nr. 45.
[13] Handelingen II, 2010/11, nr. 19, p. 62.
[14] C. Scholten & K.R. van Dijk, Grenzen verleggen, Vilans, maart 2012.
[15] Kamerstukken II, 2013/2014, 33750-XVI, nr. 43.
[16] C. Scholten, Grenzen verkennen, Vilans, maart 2016.
[17] M.H. Bosveld e.a., ‘De Academie voor Patiënt en Mantelzorger: een palet aan activiteiten ter ondersteuning van de eigen regie van patiënten en hun mantelzorgers’, TSG vol. 101/2023, p.131-136.
[18] Kamerstukken II, 2021/22, nr. 1866, p. 2.
[19] RVS, Anders leven en zorgen, 19 mei 2022.
Last updated

